Ga door naar hoofdcontent
misc/arrow-dots-black Artikelenmisc/arrow-dots-blackMarian Donker houdt niet van interviews
Voormalig NTVD-redacteur

Marian Donker houdt niet van interviews

Zondag 10 april 2016Afbeelding Marian Donker houdt niet van interviews

Van alle oud-hoofdredacteuren van dit tijdschrift is Marian Donker waarschijnlijk de meest legendarische. Zelf houdt ze niet van interviews, maar we wisten haar voor dit jubileumnummer toch te verleiden. “Ik was heel verbaasd dat jullie mij vroegen.”

Marian Donker zwaaide van 1984 tot 2002 de scepter over het Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten, zoals dit tijdschrift tot 2006 heette. Mensen die met haar gewerkt hebben, kunnen hele verhalen vertellen over haar huis aan de Herengracht in Amsterdam, waar de stapels boeken, tijdschriften en artikelen hoog opgetast lagen. We interviewen haar in datzelfde huis, met nog altijd die vele boeken, en daartussen een stapel NTVD’s.

 

Waarom was je zo verbaasd over ons verzoek?

“Ik zie mezelf helemaal niet als een belangrijk persoon in het geheel. De redactie was een team: we deden het samen. En áls je al iemand als belangrijk zou moeten aanmerken, dan zou ik eerder denken aan Elly Buurma (zie kader). Zij heeft mij de kneepjes van het vak bijgebracht.”

 

Wat was je achtergrond?

“Ik was opgeleid tot lerares huishoudkunde – een zogenoemde N XII – en heb vervolgens de eenjarige deeltijdopleiding tot diëtist gevolgd. Daarna heb ik jarenlang lesgegeven in Nederland en op Curaçao, onder andere voedings- en dieetleer aan ziekenverzorgenden en verpleegkundigen. Er waren toen veel diëtisten en weinig banen. In 1984 verhuisden we naar Amsterdam. Toen zag ik in het Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten een advertentie voor hoofdredacteur. Het leek me wel aardig om dat te proberen.”

Je had dus geen ervaring of ambitie?

“Nee, totaal niet. Alles was nieuw voor me. Zoals gezegd: mijn voorganger Elly Buurma heeft me helemaal ingewerkt. De rest heb ik me gaandeweg eigen gemaakt, onder meer met informatie uit het tijdschrift De Journalist.”

Hield je wel van schrijven? Of was je erg belezen?

“Nee, niet eens. Die passie is later pas gekomen. Ik was vooral eigenwijs. En gedreven. Want het tijdschrift moest klaar, in de beperkte tijd en met het beperkte geld dat we hadden. En ik was streng.”

Hoeveel uur werkte je?

“Tja, dat weet ik niet eens precies. Het moest gewoon af, tien nummers per jaar. Dat slokte je volledig op. Achteraf denk ik: het had misschien ook wat minder gekund. In het begin waren we allemaal vrijwilligers. Maar op een gegeven moment kwam het bestuur ter ore dat ik veel te veel uren werkte om het nog vrijwilligerswerk te kunnen noemen. Toen kreeg ik een salaris. Maar dat was zo weinig, dat ik vroeg of ze het dan alsjeblieft een halve baan wilde noemen in plaats van een hele. Want ik vond het een schande dat een hoofdredacteur zo’n laag salaris kreeg. Voor een halve baan leek het dan tenminste nog íets.”

 

Maar in de praktijk was het veel meer dan dat?

“Het was absoluut een volledige baan. Het moest van ‘scratch’ opgebouwd worden: de ideeën, de auteurs zoeken, alles. En je wilde dat het een goed tijdschrift was. Want het was, en is nog altijd, hét tijdschrift dat diëtisten lezen. Daarin moet je de theorie van het vak uitleggen en de gemiddelde diëtist bijspijkeren. Ik vind daarom dat de hoofdredacteur zeker een diëtist moet zijn. Maar dat was natuurlijk wel een verantwoordelijkheid. Daar had je goede mensen voor nodig. En die hadden we gelukkig.”

Hoe kwam het tijdschrift destijds tot stand?

“De redactie bestond uit een groep van zeven diëtisten die één keer per maand in de avonduren voor een vergadering in Utrecht bij elkaar kwamen. We keken de kunst af bij andere wetenschappelijke bladen, zoals het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en het Journal of the American Dietetic Association. Daar haalden we ideeën en ook werkwijzen uit. Ook boden diëtisten en andere professionals steeds vaker zelf kopij aan. Die waren niet altijd van even beste kwaliteit; we hebben behoorlijk wat kopij ontvangen waar jammer genoeg geen artikel van te maken viel. Veel artikelen waren ook vaak veel te lang; dat was nog het meeste werk. Dan moest het van vijftien getypte pagina’s – altijd in overleg – terug naar acht. Maar goed, dat is de taak van de redactie.”

Wat was je grootste verdienste?

(Na lang aarzelen:) “Ach, we deden het allemaal samen: we bepaalden de inhoud, zetten het uit en bewerkten de kopij. Ieder had haar eigen taken en soms wisselden we die. Het was een hele leuke samenwerking: met z’n allen verantwoordelijk zijn voor het maken van toen dus nog tien nummers per jaar. Maar als ik íets zou moeten aangeven, dan is het dat ik nog meer structuur heb aangebracht in de hoofdartikelen, met een inleiding, methode en dergelijke. Dat was gebaseerd op hoe andere wetenschappelijke tijdschriften dat deden. Daarmee kregen de hoofdartikelen een vast stramien, bij het schrijven, beoordelen en verbeteren.”

Schreef je zelf eigenlijk ook artikelen?

“Nee. De referaten werden geschreven door een groep diëtisten die werden begeleid door de redactieleden. De kopij voor de overige rubrieken werd grotendeels door de redactieleden geschreven en door de adviesraad beoordeeld. In navolging van mijn voorganger schreef ik  aanvankelijk wel het voorwoord. Toen merkte ik pas hoe moeilijk het is om een zinvol stukje op papier te zetten. En het ergste was: toen we een lezerskringonderzoek lieten doen, kwam daaruit naar voren dat dat het voorwoord het slechtst gelezen werd! Daaraan zie je maar weer dat mensen vakinhoudelijk geïnformeerd willen worden.”

Hoe was de relatie met het NVD-bestuur?

“Die relatie liep nog wel eens wat stroef; dat was niet altijd vier handen op één buik. De redactie wilde zelfstandig beslissen wat er in het tijdschrift kwam en niet meegaan met wat het bestuur wilde. Dat heeft zo nu en dan nog wel wat wrijving opgeleverd. Maar we hadden de redactionele onafhankelijkheid hoog in het vaandel staan. Ook dat had ik van Elly Buurma meegekregen. En daar heb ik altijd aan vastgehouden.”

 Waarom ben je in 2002 gestopt?

“Dat was een half jaar voordat ik 65 werd. Mijn man was al gepensioneerd en we wilden graag andere dingen gaan doen. Het ging wel met pijn in mijn hart! Dat kwam vooral door mijn collegiale omgeving. Maar het tijdschrift vroeg ook veel, het at je op. Dus in die zin was het goed om te stoppen. Het is wel leuk om te horen dat de ‘oude namen’ nog zo lang aan het NTVD hebben meegewerkt. Wija van Staveren en Lisbeth Mathus-Vliegen zaten al in mijn tijd in de wetenschappelijke adviesraad, en Jeanne van Dommelen (die vorig jaar afscheid heeft genomen als redactieraadslid, red.) was ook toen al een onmisbaar redactieraadslid.”

Wat vind je van het huidige NTVD?

“Het ziet er veel professioneler uit en dat leest ook prettiger. Maar er is nu natuurlijk ook meer geld beschikbaar. Dat was in onze tijd anders; ik was daarom altijd heel zuinig. Maar misschien had ik moeten zeggen: dan maar wat minder artikelen erin. Maar ja, zo werkte dat toen niet, je deed het gewoon. Dus bij zo’n fotosessie van daarnet denk ik wel: wat gaat daar een tijd in zitten! En wat kost dat wel niet? In die zin is er nu veel meer mogelijk. Zowel de vereniging als het tijdschrift heeft heel wat stappen gemaakt.”

Waarom hou je eigenlijk niet van interviews?

“Daar kan ik heel kort over zijn: als het gaat om de vraag of suiker wel of niet mag bij een diabetesdieet, wat heb je dan aan een interview?!” Tot slot bladert Donker nog even door het jubileumnummer van 1991. “Nu ik ouder word, merk ik dat dit wel een heel klein lettertype was, zeg! Waarschijnlijk ook zuinigheid.” Ze lacht, bladert verder en zegt dan: “Ik heb hier zó ontzettend veel werk aan gehad. Maar ik ben er nog steeds heel trots op. Ik denk wel dat dit een van de hoogtepunten uit mijn carrière is.” Om daar weer bescheiden aan toe te voegen: “Maar ik wil zeker geen zaken op mijn eigen naam schrijven, want we deden het écht allemaal samen.”

Auteurs

Afbeelding voor Wendy van Koningsbruggen

Wendy van Koningsbruggen

Volledige biografie