Uitwisselbaarheid van de SNAQRC en de SNAQ65+ voor de screening van ondervoeding bij ouderen.
Samenvatting
Inleiding
De overheid streeft ernaar om (kwetsbare) ouderen langer thuis te laten wonen en daarmee de plaatsing in een verzorgingshuis of woonzorgcentrum uit te stellen. Deze verschuiving van de ouderenzorg kan implicaties hebben voor de inzet van sectorspecifieke screeningsinstrumenten voor ondervoeding, zoals de Short Nutritional Assessment Questionnaire for residential care (SNAQRC) en de SNAQ65+ voor thuiswonende ouderen. Het doel was daarom om de uitwisselbaarheid van deze screeningsinstrumenten bij ouderen in verschillende woonvormen te onderzoeken.
Methode
Met de SNAQRC en SNAQ65+ zijn Nederlandse thuiswonende en revaliderende ouderen en ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen of woonzorgcentra gescreend op (het risico op) ondervoeding. Daarbij is de overeenkomst van de screeningsuitslagen bepaald. Uni- en multivariabele logistische regressieanalyses zijn toegepast om determinanten geassocieerd met de mate van overeenkomst te identificeren.
Resultaten
In totaal zijn 540 ouderen (81 ± 9 jaar, 66% vrouw) gescreend. De prevalentie van ondervoeding varieerde van 22% tot 44% tussen de diverse woonvormen. De overeenkomst tussen de screeningsuitslagen van de SNAQRC en de SNAQ65+ was 77% en varieerde van 67% tot 78% tussen de verschillende woonvormen. In alle woonvormen classificeerde de SNAQ65+minder participanten met ‘risico op ondervoeding’ en ‘ondervoeding’. Onafhankelijke determinanten die de kans op het overeenkomen van de screeningsuitslagen
significant verkleinden waren: ‘hulp nodig bij eten’, ‘verminderde eetlust in de afgelopen maand’ en ‘BMI van 20-22 kg/m2’. Deze determinanten leidden tot de screeningsuitslag ‘risico op ondervoeding’.
Conclusie
De overeenkomst van de screeningsuitslagen van de SNAQRC en de SNAQ65+ kan als onvoldoende worden beschouwd om de screeningsinstrumenten uit te wisselen. De beperkte overeenkomst wordt vooral verklaard door het verschil in de screeningsuitslag ‘risico op ondervoeding’. Daarom wordt aanbevolen de screeningsinstrumenten te gebruiken in de populatie waarvoor deze gevalideerd zijn.
Artikel
Inleiding
Momenteel telt Nederland ongeveer 3 miljoen ouderen (personen van 65 jaar en ouder) en de verwachting en de verwachting is dat dit aantal in 2040 zal zijn gestegen tot 4,8 miljoen.
Doordat veroudering gepaard gaat met fysiologische, pathologische, sociale en psychologische veranderingen, hebben ouderen een verhoogd risico op ondervoeding.
In Nederland varieert de prevalentie van ondervoeding bij ouderen van 11% tot 35%.
,
,
Ondervoeding heeft negatieve gevolgen voor de gezondheidstoestand. Het leidt onder andere tot een daling van de weerstand, een toename van het aantal valincidenten, een verminderde wondgenezing en een verhoogde kans op decubitus.
Daarnaast heeft ondervoeding nadelige gevolgen voor de kwaliteit van leven en verhoogt het de kans op overlijden.
Behandeling van ondervoeding door toediening van extra energie en eiwit resulteert in gewenste gewichtstoename en afname van de mortaliteit.
Het screenen op ondervoeding is van belang voor een (vroege) herkenning van ondervoeding, waardoor een adequate behandeling kan worden gestart.
Om deze reden zijn screeningsinstrumenten ontwikkeld voor de screening van (het risico op) ondervoeding bij ouderen. In Nederland worden de Short Nutritional Assessment Questionnaire for Residential Care (SNAQRC)
en de Short Nutritional Assessment Questionnaire 65+ SNAQ65+
gebruikt voor de screening van (het risico op) ondervoeding bij ouderen. De SNAQRC is ontwikkeld en gevalideerd in Nederlandse verpleeg- en verzorgingshuizen en woonzorgcentra
en wordt in deze sector gebruikt als screeningsinstrument. SNAQ65+ is ontwikkeld in een groot Nederlands cohort van thuiswonende ouderen en kruis-gevalideerd in een cohort van thuiswonende Italiaanse ouderen.
Dit screeningsinstrument wordt gebruikt voor het screenen van (het risico op) ondervoeding bij thuiswonende en revaliderende ouderen.
In Nederland vindt momenteel een verschuiving plaats met betrekking tot de ouderenzorg. De Rijksoverheid streeft ernaar om ouderen langer zelfstandig te laten wonen en stelt daarmee de plaatsing van thuiswonende ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen of woonzorgcentra uit.
Dit zorgt ervoor dat ouderen met ziekte en/of co-morbiditeit, die voorheen geplaatst werden in verpleeg- en verzorgingshuizen of woonzorgcentra, langer thuis moeten blijven wonen.
Deze verschuiving in de ouderenzorg zorgt voor onduidelijkheid over de keuze van het screeningsinstrument bij deze kwetsbare thuiswonende ouderen. Het heeft daarnaast mogelijk implicaties voor het gebruik van de SNAQRC of de SNAQ65+ in de praktijk. Bij diëtisten die werkzaam zijn in de ouderenzorg leeft daarom de vraag in welke mate deze screeningsinstrumenten uitwisselbaar zijn voor het screenen van (het risico op) ondervoeding, bij thuiswonende en revaliderende ouderen en ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen of woonzorgcentra. Om een uitspraak te kunnen doen over de uitwisselbaarheid van de SNAQRC en de SNAQ65+, is het nodig om te onderzoeken in welke mate deze screeningsinstrumenten dezelfde ouderen classificeren als ‘ondervoed’, ‘risico op ondervoeding’ en ‘niet ondervoed’.
Methode
Studieontwerp, deelnemers en setting
In deze cross-sectionele studie zijn 540 Nederlandse ouderen (? 65 jaar) in een samenwerkingsverband tussen Diëtisten Geriatrie en Ouderen (DGO), De Haagse Hogeschool en Vierstroom gescreend op (het risico op) ondervoeding door middel van de SNAQRC en SNAQ65+. Dit waren thuiswonende (n = 458) en revaliderende (n = 16) ouderen en ouderen in verzorgingshuizen en woonzorgcentra (n = 39) en verpleeghuizen (n = 27) verbonden aan DGO en Vierstroom, in 51 verschillende plaatsen in Nederland. Participanten werden uitgesloten van deelname bij amputatie van een ledemaat, tweezijdige verlamming of wanneer de participant wilsonbekwaam of terminaal was. In de deelnemende instellingen is vooraf overleg geweest met het management alsmede de medische en verpleegkundige staf. De verzorgenden en/of verpleegkundigen selecteerden welke cliënten op basis van de in- en exclusiecriteria in aanmerking kwamen om gescreend te worden. Mondeling en schriftelijk is informatie over het doel van het onderzoek gegeven. Toestemming is gevraagd om de gegevens anoniem te gebruiken voor het onderzoek en geschreven informed consent is verkregen. De Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC) van het VU medisch centrum Amsterdam heeft dit onderzoek als niet-WMO-plichtig bevonden.
Dataverzameling
De participanten zijn gescreend door getrainde studenten Voeding en Diëtetiek van De Haagse Hogeschool, waarbij gebruikgemaakt is van een vragenlijst bestaande uit de SNAQRC en de SNAQ65+ met aanvullende vragen omtrent algemene gegevens (zoals leeftijd en woonvorm). Met behulp van de SNAQRC en vervolgens de SNAQ65+ is gescreend op (het risico op) ondervoeding. Mogelijke screeningsuitslagen waren: ‘ondervoed’, ‘risico op ondervoeding’ en ‘niet ondervoed’. De SNAQRC bestaat uit het bepalen van de BMI en drie vragen: “Bent u onbedoeld afgevallen?”, “Heeft u hulp van een ander nodig bij het eten?” en “Had u in de afgelopen maand een verminderde eetlust?”. Voor het bepalen van de BMI zijn lengte en gewicht nagevraagd bij de cliënt. De SNAQ65+ bestaat uit vragen en het meten van de bovenarmomtrek met een meetlint. In de SNAQ65+ worden drie vragen gesteld: “Bent u onbedoeld vier kilogram of meer afgevallen in de laatste zes maanden?”, “Had u afgelopen week een verminderde eetlust?” en “Kunt u een trap van vijftien treden op en af lopen zonder te rusten?”.
Antropometrie
Bij de onderdelen van de vragenlijst naar lengte en (afname van) gewicht werd gevraagd naar zelf gerapporteerd(e) lengte en gewicht(sverlies), omdat het in de praktijk niet altijd mogelijk is deze gegevens bij alle participanten te meten.
Daarnaast is navragen van lengte en gewicht minder belastend dan meten en blijkt het valide te zijn voor de classificatie van de BMI.
De BMI is bepaald met behulp van de draaischijf van de SNAQRC. De bovenarmomtrek is, conform de SNAQ65+-handleiding
, aan de linker bovenarm gemeten met de arm in een hoek van 90° en de handpalm naar binnen gedraaid.
Door middel van palpatie is de plaats van het acromion en die van het olecranon bepaald. Vervolgens is, met behulp van het meetlint van de SNAQ65+ langs de zijkant van de arm, de afstand tussen het acromion en het olecranon gemeten en het midden bepaald. Op deze hoogte is de armomtrek gemeten door de rand van het meetlint op het midden van de bovenarm te plaatsen, met de arm ontspannen langs het lichaam. Bij participanten met een verlamming aan de linkerzijde is de bovenarmomtrek van de rechterarm gemeten, aangezien verlamming de spiermassa negatief beïnvloedt
,
en een vertekend beeld kan geven.
Prevalentie van (het risico op) ondervoeding
De prevalentie van (het risico op) ondervoeding is bepaald aan de hand van de screeningsuitslagen van de SNAQRC en de SNAQ65+ in de woonvormen waarvoor deze ontwikkeld zijn. De SNAQ65+ is gebruikt voor het bepalen van de prevalentie onder thuiswonende en revaliderende ouderen en de SNAQRC is hiervoor gebruikt onder ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen of woonzorgcentra. De prevalentie is inzichtelijk gemaakt met behulp van een gestapelde staafdiagram, waarbij de kleur groen staat voor ‘niet ondervoed’, oranje voor ‘risico op ondervoeding’ en rood voor ‘ondervoed’.
Statistische analyses
Participanten met ontbrekende gegevens van de screeningsuitslagen en onbruikbare gegevens (taalbarrière, bedoeld gewichtsverlies) zijn geëxcludeerd alvorens de analyses zijn uitgevoerd.
De karakteristieken en screeningsuitslagen van de participanten zijn, van de totale steekproef en per woonvorm, door middel van beschrijvende statistiek weergegeven en uitgedrukt in percentages of het gemiddelde en de standaarddeviatie (SD). Door middel van de Kruskal-Wallis-toets bij continue variabelen en de chikwadraattoets bij dichotome variabelen is getoetst of een significant verschil tussen de woonvormen aanwezig was met betrekking tot de karakteristieken van de participanten. Als een significant verschil werd gevonden, is de Mann-Whitney U toets gebruikt om verschillen van de karakteristieken van de participanten tussen de onderlinge woonvormen te onderzoeken. De mate van overeenkomst tussen de screeningsuitslagen van de SNAQRC en de SNAQ65+ in de totale steekproef en per woonvorm is bepaald door middel van Cohens kappa en beschrijvende statistiek, waarbij de mate van overeenkomst is uitgedrukt in percentages.
Met behulp van een kruistabel is inzichtelijk gemaakt in welke mate de SNAQRC en de SNAQ65+ dezelfde ouderen classificeren als ‘ondervoed’, ‘risico op ondervoeding’ en ‘niet ondervoed’. Uni- en multivariabele logistische regressieanalyses zijn uitgevoerd om determinanten te identificeren die significant geassocieerd waren met de mate van overeenkomst van de screeningsuitslagen tussen de SNAQRC en de SNAQ65+ (ja/nee). De participanten met ontbrekende gegevens van één of meerdere variabelen zijn geëxcludeerd voordat de logistische regressieanalyses zijn uitgevoerd. Als potentiële determinanten zijn de volgende karakteristieken van de participanten en onderdelen van de SNAQRC en de SNAQ65+ meegenomen in de univariabele analyse: geslacht, leeftijd < 81 jaar, woonvorm, ‘hulp nodig bij eten’, ‘verminderde eetlust afgelopen maand’, ‘BMI’, ‘bovenarmomtrek <25cm’ en een ‘verminderde eetlust afgelopen week’. Dit gebeurde in combinatie met de vragen gerelateerd aan verminderde functionaliteit. De variabele ‘leeftijd’ was niet lineair aan de uitkomst. Om de associatie tussen de leeftijd van de participanten en de mate van overeenkomst van de screeningsuitslagen te bepalen, is de onderzoeksgroep opgesplitst in twee categorieën: <81 jaar en ?81 jaar, aangezien dit de gemiddelde leeftijd van de participanten was. In de univariabele logistische regressieanalyses zijn alle onderdelen van de screeningsinstrumenten opgenomen die direct tot een screeningsuitslag kunnen leiden. Vragen die afzonderlijk niet tot een screeningsuitslag leiden, zijn samengevoegd. De vragen over onbedoeld gewichtsverlies zijn niet meegenomen in de logistische regressieanalyses, aangezien deze vragen in beide screeningsinstrumenten voorkomen, waardoor een hoge associatie tussen deze vragen werd verwacht. Alle variabelen met een p-waarde van <0,1 in de univariabele analyse zijn met behulp van de backward-selectiemethode geïncludeerd in de multivariabele analyse. Gegevens in het uni- en multivariabele model zijn gepresenteerd als odds ratio (OR) met het 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI). Alle analyses zijn uitgevoerd met IBM SPSS Statistics (SPSS Inc, Chicago, IL, USA), versie 20. Resultaten zijn als statistisch significant beschouwd bij p <0,05.
Resultaten
Studieverloop
Gegevens van 540 participanten zijn verzameld. Negentien participanten werden geëxcludeerd voorafgaand aan de uitvoering van de analyses, vanwege ontbrekende of onbruikbare gegevens. Van de 521 resterende participanten werden de (prevalentie op basis van de) screeningsuitslagen en de mate van overeenkomst van de screeningsuitslagen tussen de SNAQRC en de SNAQ65+ bepaald. De logistische regressieanalyses zijn uitgevoerd, na exclusie van 89 participanten vanwege ontbrekende gegevens, met de complete gegevens van 432 participanten.
Karakteristieken van de participanten
De karakteristieken van de 521 participanten zijn weergegeven in tabel 1. De steekproef bestond uit 343 (66%) vrouwen en 178 (34%) mannen met een gemiddelde leeftijd van 81 ± 9 jaar. Revaliderende ouderen waren gemiddeld significant jonger dan de ouderen in andere woonvormen (p < 0,05). Prevalentie van (het risico op) ondervoeding De prevalentie van (het risico op) ondervoeding volgens de SNAQRC en de SNAQ65+ is per woonvorm weergegeven in figuur 1. Volgens de SNAQ65+ was de prevalentie van ‘het risico op ondervoeding’ en ‘ondervoeding’ respectievelijk 9% en 23% onder thuiswonende ouderen, en 6% en 44% onder revaliderende
ouderen. Volgens de SNAQRC was de prevalentie van ‘het risico op ondervoeding’ en ‘ondervoeding’ respectievelijk 21% en 28% onder ouderen in verzorgingshuizen en woonzorgcentra, en 30% en 22% onder ouderen
in verpleeghuizen. In alle woonvormen classificeerde de SNAQ65+ minder participanten met ‘risico op ondervoeding’ en ‘ondervoeding’.
Mate van overeenkomst
In tabel 2 is inzichtelijk gemaakt in welke mate de SNAQRC en de SNAQ65+ dezelfde ouderen classificeren als ‘ondervoed’, ‘risico op ondervoeding’ en ‘niet ondervoed’. De screeningsuitslagen van de SNAQRC en SNAQ65+ in de totale steekproef kwamen bij 402 (77%) participanten overeen (k 0,59). Tussen de verschillende woonvormen varieerde de overeenkomst van de screeningsuitslagen tussen 69% en 78%. De screeningsuitslag ‘risico op ondervoeding’ kwam in de totale steekproef het minst overeen tussen de twee screeningsinstrumenten. Van de 115 participanten met een ‘risico op ondervoeding’ volgens de SNAQRC, hadden 33 participanten bij de SNAQ65+ dezelfde screeningsuitslag, 65 participanten de screeningsuitslag ‘niet ondervoed’ en 17 participanten de screeningsuitslag ‘ondervoed’.
Geassocieerde determinanten
De determinanten geassocieerd met het overeenkomen van de screeningsuitslagen van de SNAQRC en de SNAQ65+ zijn weergegeven in tabel 3. De karakteristieken van de participanten waren in de logistische regressieanalyse niet geassocieerd met de mate van overeenkomst tussen de screeningsinstrumenten. Bij de participanten die op de SNAQRC een verminderde eetlust hadden in de afgelopen maand, hulp nodig hadden bij eten of een BMI van 20-22 hadden (alle p<0,01) en bij participanten met bovenarmomtrek <25 cm op de SNAQ65+ (p=0,04), was de kans op het overeenkomen van de screeningsuitslagen statistisch significant (p<0,1) lager in het univariabel model. Deze determinanten zijn toegevoegd aan het multivariabel model, waarin ‘hulp nodig bij eten’ (OR 0,03; 95% BI 0,01-0,09), een ‘verminderde eetlust in de afgelopen maand’ (OR 0,28; 95% BI 0,16-0,49) en een ‘BMI van 20-22’ (OR 0,08; 95% BI 0,04-0,17) onafhankelijk de kans op het overeenkomen van de screeningsuitslagen statistisch significant (p<0,001) verkleinden.
Discussie en conclusie
Het screenen van ondervoeding bij thuiswonende ouderen, gevolgd door interventie en monitoring, verbetert de voedingstoestand.
Door de verschuiving binnen de ouderenzorg, waarbij ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen, verandert de populatie ouderen in verschillende woonvormen. Hierdoor leeft bij diëtisten de vraag of de SNAQRC en de SNAQ65+, die verschillende kenmerken gebruiken om in te schatten of iemand (een risico op) ondervoeding heeft, uitwisselbaar zijn. Dit is, voor zover bekend, het eerste onderzoek dat een vergelijking maakt tussen de screeningsuitkomsten van de SNAQRC en de SNAQ65+ bij ouderen in verschillende woonvormen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat ongeveer driekwart van de screeningsuitslagen van de SNAQRC en SNAQ65+ overeenkomen bij thuiswonende en revaliderende ouderen en ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen of woonzorgcentra. Op basis van de Cohens kappa kan deze overeenkomst geïnterpreteerd worden als matig.
Rekening houdend met de sensitiviteit en de specificiteit van de SNAQRC en de SNAQ65+ en het gegeven dat de screeningsinstrumenten zijn ontwikkeld voor snelle en gemakkelijke herkenning van mogelijk ondervoede ouderen
,
en niet voor het stellen van de diagnose ondervoeding,
kan deze mate van overeenkomst als onvoldoende worden beschouwd om de SNAQRC en de SNAQ65+ uitwisselbaar te gebruiken. De onderdelen ‘hulp nodig bij eten’, een ‘verminderde eetlust’ en een ‘BMI van 20-22’ zorgen voor verschillen tussen de screeningsuitslagen. Een verklaring voor dit verschil is dat in de SNAQRC meer onderdelen zijn opgenomen die leiden tot de screeningsuitslag ‘risico op ondervoeding’ dan in de SNAQ65+. De onderdelen ‘hulp nodig bij eten’, een ‘verminderde eetlust’ en een ‘BMI van 20-22’ leiden op de SNAQRC tot de screeningsuitslag ‘risico op ondervoeding’. Op de SNAQ65+ leidt een verminderde eetlust alleen in combinatie met een verminderde functionaliteit tot deze screeningsuitslag. Hieruit blijkt dat het verschil in classificatie voornamelijk wordt veroorzaakt door het verschil in de screeningsuitslag ‘risico op ondervoeding’. De studenten waren niet geblindeerd voor de screeningsuitslag van de SNAQRC bij het afnemen van de SNAQ65+ en vice versa. Getracht is de invloed hiervan te beperken door uitgebreide instructies te geven over de vragenlijst en het doel van de studie. Hierbij is duidelijk gemaakt dat een verschil in screeningsuitslag tussen de SNAQRC en de SNAQ65+ mogelijk was door de verschillen tussen deze screeningsinstrumenten. Het kan echter niet uitgesloten worden dat de studenten toch beïnvloed zijn door de eerdere screeningsuitslag. Mogelijk heeft dit tot een grotere mate van overeenkomst geleid, wat betekent dat de mate van overeenkomst in de praktijk lager is dan 77%. De onderzoekspopulatie betrof een zeer grote groep ouderen vanuit verschillende woonvormen. Het aantal revaliderende ouderen en ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen of woonzorgcentra was echter beperkt.
Daarom is gekozen om de verschillende woonvormen op te nemen als determinant in de logistische regressieanalyse, in plaats van een gestratificeerde analyse per woonvorm uit te voeren. Woonvorm was niet geassocieerd met de mate van overeenkomst van de screeningsuitslagen, wat suggereert dat de mate van overeenkomst gelijk is voor ouderen in de verschillende woonvormen. Daarmee zijn de screeningsinstrumenten op basis van de resultaten uit de huidige studie voor geen van de woonvormen uitwisselbaar. In de huidige studie was volgens de SNAQRC 50% en volgens de SNAQ65+ 44% van de revaliderende ouderen ‘ondervoed’. Hoewel het slechts een kleine onderzoeksgroep betreft, zijn vergelijkbare resultaten gevonden in een studie van Hertroijs et al.
, waarbij 57% van de 366 participanten ‘ondervoed’ was volgens de SNAQRC en 43% volgens de SNAQ65+. Echter, doordat de gemiddelde leeftijd van 55 jaar van de participanten in de studie van Hertroijs et al.
niet overeenkomt met de gemiddelde leeftijd van 74 jaar van de revaliderende ouderen in de huidige studie, zijn de resultaten mogelijk beperkt vergelijkbaar. Bij de interpretatie van de resultaten dient rekening gehouden te worden met de kleine steekproef met betrekking tot revaliderende ouderen en ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen of woonzorgcentra.
Concluderend kan de mate van overeenstemming tussen de SNAQRC en de SNAQ65+ op basis van dit onderzoek als onvoldoende worden beschouwd om de screeningsinstrumenten uit te wisselen. Daarom wordt op dit moment aanbevolen de screeningsinstrumenten te gebruiken voor de screening van (het risico op) ondervoeding in de populaties waarvoor deze gevalideerd zijn, totdat onderzoek anders aantoont. Dit houdt in dat de SNAQRC gebruikt wordt bij ouderen in verpleeg-en verzorgingshuizen of woonzorgcentra en de SNAQ65+ bij thuiswonende en revaliderende ouderen.
Literatuurlijst
- Centraal Bureau voor de Statistiek. Bevolkingsprognose 2014-2060: Groei door migratie. Den Haag/Heerlen, 2014.
- Amarya S, Singh K, Sabharwal M. Changes during aging and their association with malnutrition. J Clin Gerontol Geriatr 2015;6(3):78-84.
- Schilp J, Kruizenga HM, Wijnhoven HA, et al. High prevalence of undernutrition in Dutch community-dwelling older individuals. Nutrition 2012;28(11-12):1151-1156.
- Hertroijs D, Wijnen C, Leistra E, et al. Rehabilitation patients: undernourished and obese? J Rehabil Med 2012;44(8):696-701.
- Halfens RJ, Meijers JM, Meesterberends E, et al. Rapportage resultaten: Landelijke Revalentiemeting Zorgproblemen 2012. Maastricht: Maastricht University, Cahpri, 2013.
- Norman K, Pichard C, Lochs H, et al. Prognostic impact of disease-related malnutrition. Clin Nutr 2008;27(1):5-15.
- Milne AC, Potter J, Vivanti A, et al. Protein and energy supplementation in elderly people at risk from malnutrition. Cochrane Database Syst Rev 2009;(2):CD003288.
- Kruizenga HM, van Tulder MW, Seidell JC, et al. Effectiveness and cost-effectiveness of early screening and treatment of malnourished patients. Am J Clin Nutr
2005;82(5):1082-1089. - Kruizenga HM, de Vet HC, van Marissing CM, et al. The SNAQRC, an easy traffic light system as a first step in the recognition of undernutrition in residential care. J Nutr Health Aging 2010;14(2):83-89.
- Wijnhoven HA, Schilp J, van Bokhorst-de van der Schueren MA, et al. Development and validation of criteria for determining undernutrition in community-dwelling older men and women: The Short Nutritional Assessment Questionnaire 65+. Clin Nutr 2012;31(3):351-358.
- Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zorg verandert. 2014. Beschikbaar via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2014/10/20/de-zorg-verandert. Geraadpleegd op 1-12-2015.
- Haverkort EB, de Haan RJ, Binnekade JM, et al. Self-reporting of height and weight: valid and reliable identification of malnutrition in preoperative patients. Am J Surg 2012;203(6):700-707.
- Stuurgroep Ondervoeding. Signalering van ondervoeding in de eerstelijnszorg en thuiszorg. 2015. Beschikbaar via: http://www.stuurgroepondervoeding.nl/toolkits/screeningsinstrument-3. Geraadpleegd op 14-1-2016.
- Vandenborne K, Elliott MA, Walter GA, et al. Longitudinal study of skeletal muscle adaptations during immobilization and rehabilitation. Muscle Nerve 1998;21(8):1006-1012.
- Stein TP, Wade CE. Metabolic consequences of muscle disuse atrophy. J Nutr 2005;135(7):1824S-1828S.
- Hamirudin AH, Charlton K, Walton K. Outcomes related to nutrition screening in community living older adults: A systematic literature review. Arch Gerontol Geriatr 2016;62:9-25.
- Cederholm T, Bosaeus I, Barazzoni R, e.a. Diagnostic criteria for malnutrition – an ESPEN Consensus Statement. Clin Nutr 2015;34(3):335-340.
- Landis JR, Koch GG. The measurement of observer agreement for categorical data. Biometrics. 1977;33(1):159-74.
Over de auteurs
Suzanne Klerks, Wesley van Gils, Maartje de Groot en Gwendell Foendoe Aubèl zijn van de Opleiding Voeding en Diëtetiek, Faculteit Gezondheid, Voeding en Sport aan de Haagse Hogeschool, Marit Stüvel-Beimers en Ingrid Huisman van de Vereniging Diëtisten Geriatrie en Ouderen, Karolien van Geffen van Weten&Eten, Vierstroom en Jacqueline Langius werkt bij de Opleiding Voeding en Diëtetiek, Faculteit Gezondheid, Voeding en Sport aan de Haagse Hogeschool en de afdeling Diëtetiek en Voedingswetenschappen, VU medisch centrum.
Belangenverklaring
Belangenverklaring: Er is geen sprake van een belangenconflict.
Financiering
Financiering: Er is geen sprake van externe financiering.
Prijs
De auteurs wonnen met deze scriptie in 2016 de Nestlé Scriptieprijs voor Diëtetiek.
Beschouwing
Kijk breder dan de SNAQ
Is de SNAQ65+ voor thuiswonende ouderen uitwisselbaar met de SNAQRC voor ouderen in woonzorgcentra? Dat onderzochten Klerks en collega’s voor voornamelijk thuiswonende ouderen. De screeningsinstrumenten hebben overeenkomsten en verschillen. Onbedoeld gewichtsverlies is in beide SNAQs een ‘red flag’, en dit criterium zal ondanks andere afkapwaarden niet voor veel verschil zorgen. Een lage BMI is voor de SNAQRC een belangrijke risicoindicator, maar voor de SNAQ65+ niet, want die gebruikt de bovenarmomtrek. Hoewel deze sterk gecorreleerd is met BMI, zie je in onderzoeken dat ongeveer een derde van de deelnemers met een bovenarmomtrek <25 cm (afkapwaarde SNAQ65+) toch een BMI >20 (afkapwaarde SNAQRC) heeft.1,2 Hier zullen de twee instrumenten anders scoren. Als laatste scoort de SNAQRC of er hulp bij het eten nodig is, terwijl de SNAQ65+ het verlies van eetlust als risicoindicator ziet. Ook hier zijn dus verschillen te verwachten. Bij thuiswonende ouderen zal hulp bij het eten nog nauwelijks nodig zijn, maar verlies van eetlust is wel mogelijk. Dit laatste leidt in combinatie met vermoeidheid bij het traplopen tot een ‘risico op ondervoeding’ in de SNAQRC, terwijl dit met de SNAQRC niet wordt nagevraagd.
Kwetsbare thuiswonende ouderen
Niet geheel onverwachts concluderen de auteurs dat de screeningsinstrumenten niet uitwisselbaar zijn. Aanbevolen wordt om het instrument te kiezen dat past bij de woonvorm. Toch voelt dit vreemd. Een oudere dame van 52 kg bij een lengte van 162 cm (en dus een BMI <20) wordt (pas) ‘ondervoed’ wanneer ze van huis naar een verpleeghuis gaat. Het is dus belangrijk om waakzaam te zijn, juist bij kwetsbare thuiswonende ouderen. De diëtist weet dit, maar het is wellicht goed om andere zorgverleners hier op te wijzen.
dr. ir. Nicole de Roos, docent/onderzoeker Wageningen University, afdeling Humane Voeding en Gezondheid
Referenties:
- Brito NB, Llanos JPS, Ferre MF et al. Relationship between Mid-Upper Arm Circumference and Body Mass Index in Inpatients. PLoS One. 2016 Aug 5;11(8):e0160480.
- Sultana T, Karim MN, Ahmed T et al. Assessment of under nutrition of Bangladeshi adults using anthropometry: can body mass index be replaced by mid-upper-arm-circumference? Buchowski M, ed. PLoS ONE. 2015;10(4):e0121456. doi:10.1371/journal.pone.0121456.